De Natuur is God

Pater Minderop was mijn favoriete leraar. Met passer en liniaal onder de arm sjokte hij de klas binnen, zijn habijt wit van het krijt. Een boek kan ik mij niet herinneren, wel het schrift waarin wij de axioma’s, de definities en de constructies overschreven van het bord. Pater Minderop doceerde euclidische meetkunde, uit het hoofd; hij maakte tekeningen op het bord en schreef er de uitleg bij. Af en toe draaide hij zich naar de klas, niet om orde te handhaven maar om ons moed in te spreken. Wij moesten op onze verjaardagen onze tantes niet geloven: ‘wiskundeknobbels bestaan niet en je hebt ze ook niet nodig voor dit eenvoudige en logische vak’. Dan keerde hij zich weer naar het bord en liet ons zien dat door twee punten één en niet meer dan één rechte gaat. Met passer en liniaal deelde hij een hoek en een lijnstuk doormidden. Hij construeerde er gelijkzijdige driehoeken mee en andere figuren. Aan het einde van de les schreef hij altijd een paar stellingen op het bord die wij als huiswerk mee kregen om te bewijzen. Woordjes leren vond ik vreselijk, eigenlijk was ik te lui om wat dan ook uit het hoofd te leren. Bij wiskunde hoefde dat niet, want je kon alles zelf logisch afleiden en bewijzen. Bij pater Minderop stonden wij elkaar te verdringen met ons huiswerk. Hij liet ons voor de klas komen en op het bord onze bewijzen presenteren, de hele klas was getuige. Het spannendst vond ik dat voor dezelfde stelling meestal meer dan één bewijs te leveren was. Arme pater Hirsch, de godsdienstleraar, die in zijn lessen de godsbewijzen behandelde, maar ons niet kon overtuigen. Ik viel van mijn geloof, gefascineerd door de exacte, bewijsbare wereld.

Mijn huidige geloof heb ik niet van de paters maar van mijn ouders, de een bioloog de ander fysicus. Op een zondag werd ik bij mijn vader geroepen die mij een exemplaar van zijn Leidse proefschrift gaf met daarin de volgende opdracht: ‘Frans, Wetenschapsbeoefening vraagt liefde tot de waarheid, onbaatzuchtige toewijding en volharding. Je werkt daardoor mee aan de ontplooiing van de mens en van de natuur en daarmee aan de vervulling van een Goddelijke opdracht.’ Hij zei erbij dat het tijd werd het geloof van mijn kindertijd te vervangen door een eigen geloof. Nu geloof ik in de God van Spinoza.

Volgens de moderne wetenschap is de geschiedenis in het groot, van zowel dode als levende materie - zo’n 15 miljard jaar geleden door de oerknal ontstaan - het resultaat van ontelbaar veel mutaties gevolgd door natuurlijke selectie. Evolutie is natuurlijke historie, een wetenschappelijk terrein waaraan zowel alfa-, bèta- als gamma-disciplines bijdragen. Het bestaat uit concepten, scenario’s en modellen in plaats van wetten, regels en experimenten. Toch kunnen die concepten en modellen worden geverifieerd aan de hand van historische en biologische gegevens. De geschiedenis is nog verre van compleet; de wetenschap heeft nog vele missing links en lege gaten te vullen. Van de kosmologie wordt een verklaring verwacht voor het ontstaan van de structuur van het heelal, ook al is 90% van alle materie en energie

volgens de astronomen ‘donkere materie’ en ‘donkere energie’, en dus onbekend. Van de biochemie wordt een verklaring verwacht voor het ontstaan van levende uit dode materie, ook al weten wij nog niet precies waarin levende zich van dode materie onderscheidt. De evolutie verloopt niet volgens plan; als we de film van de evolutie zouden terugdraaien tot aan de oerknal en opnieuw afspelen, dan is het niet zeker dat wij mensen weer tevoorschijn zouden komen. Toch wordt van de moleculaire biologie een complete boom des levens verwacht waarin genetische informatie de ordening aangeeft tussen alle organismen in de hele evolutie. Over de schepping is nog veel onbekend; toch wordt een complete verklaring verwacht, niet van de religie, maar van de wetenschap.

Daarom kan men zich afvragen: In wat voor God geloven mensen die zowel in God geloven als in de evolutietheorie? Dit is de kwestie van Het Knagende Weten (Floris Cohen, Prometheus 2017). Op deze vraag zijn vele antwoorden mogelijk. Newton en Bacon geloofden in een persoonlijke God die hun leven leidde. Voor Pascal was het niet zo eenvoudig: ‘Als er niets op het bestaan van God wees, zou ik ongelovig worden. Als ik overal bewijzen vond voor het bestaan van God, zou ik veilig en rustig geloven. Maar ik zie te veel bewijzen om te ontkennen dat God bestaat en te weinig bewijzen om helemaal zeker te zijn.’ Ook moderne wetenschappers herkennen dit standpunt van een man die leefde tussen 1623 en 1662. Maar hoe zij het geloof rijmen met de evolutietheorie wordt daarmee nog niet duidelijk. Volgens Stephen J. Gould (God en Darwin, Contact 2001) hoeft dat ook niet. Voor hem zijn wetenschap en religie ‘elkaar niet overlappende magisteria’ (NOMA). De een is het ‘magisterium’ van de rede, de ander dat van de zingeving, het doel. En volgens Gould bevinden die twee zich in totaal verschillende sferen.

Ook zijn er gelovige wetenschappers die van mening zijn dat je de religieuze teksten niet letterlijk moet nemen, maar als symbolische aansporingen: hoe een rechtschapen leven te leiden. In zijn boek Can a Darwinian be a Christian? (Cambridge 2001) beantwoordt Michael Ruse zijn eigen vraag met een volmondig ‘ja’, nadat hij eerst omstandig heeft uitgelegd dat een christen niet letterlijk in Genesis hoeft te geloven, maar wel in de christelijke moraal. David Sloan Wilson gaat veel verder en behandelt in Darwin’s Cathedral (Chicago, 2002) een aantal verschillende moraal-theologische leren: die van de Balinese watertempels, die van de calvinisten in het Genève van hun voorganger, die van de gemeenschap van katholieke Zuid-Koreaanse settlers in Texas en die van de eerste christenen in het Romeinse Rijk.

De filosoof Herman Philipse moet hier allemaal niets van hebben, voor hem zijn het ‘de kleren van de keizer’. In zijn Atheïstisch Manifest & De Onredelijkheid van Religie (Prometheus, 2010) rekent Philipse af met de vier mogelijke strategieën voor gelovige wetenschappers: de gelovige die vasthoudt aan Genesis maakt zich schuldig aan ‘intellectuele struisvogelpolitiek’. De gelovige/theoloog die elk conflict tussen geloof en wetenschap uitsluit door overlap te ontkennen (NOMA), pleegt ‘theologische zelfmoord’. De gelovige/theoloog die theologie bedrijft als godsdienstwetenschap (waarmee de feitelijke geloofsovertuiging van mensen langs empirische weg te beschrijven zou zijn) bedrijft wetenschap als ‘gehandicapte’ - beter is het om ‘bonafide wetenschap’ te bedrijven. De gelovige die ten slotte de overgeleverde teksten geheel symbolisch uitlegt en ze opvat als morele aansporingen ‘houdt op gelovig te zijn’. Philipse kan niet anders dan tot atheïsme concluderen. Het is opmerkelijk dat de filosoof geen godsbeeld heeft voor de darwinist.

Dit is des te opmerkelijker omdat darwinisten inmiddels geloof in God en religie wel een plaats hebben gegeven in de evolutie van de mens. Volgens sociologen en historici was godsdienst afwezig bij mensachtigen en bij de eerste mensen. Maar er zijn overblijfselen uit perioden waarin mensen in grotere groepen gingen samenleven die wijzen op culturen mét godsdienst - zeker toen ze overgingen van jagen en verzamelen naar landbouw. Godsdienst zorgde voor cohesie in de groep en de oogst rituelen onder leiding van priesters hielpen bij de omgang met overvloed en het sparen voor de kwade dag. Kortom: er moet een tijd geweest zijn dat volkeren mét godsdienst een grotere overlevingskans hadden dan naburige volkeren zonder, zodat op den duur alle volkeren over de hele aarde godsdienstig werden. De evolutietheorie is inderdaad een universele theorie waarin ook het geloof in God en religie een erkende plaats en functie hebben gekregen in onze cultuurgeschiedenis. Is die plaats er dan niet meer sinds Darwin? Is geloof alleen iets voor oervolkeren en niet voor moderne mensen?

In Rome, in de hoge stegen waar de zon niet kan komen, beieren kerkklokken over de daken. Plotseling schittert ’t op het Piazza van het licht. Enkele kerkgangers in hun zondagse kleren lopen gearmd naar binnen. Het interieur is overweldigend, de sobere muren en zuilen van afwisselend wit en donker marmer eisen geen aandacht op, zodat het goud in de koepel, de fresco's, de beelden en schilderijen nog meer in het oog springen. Het zonlicht door het albast en de brandschilderingen in de ramen maakt het geheel nog feestlijker. Wat een talent, wat een devotie, wat een bewondering voor het heilige, wat een verering voor God de Almachtige.

Inmiddels zijn de kerkklokken stil en gaat de bel voor de hoogmis. Wij gaan staan, samen met een handjevol kerkgangers. De bouw moet generaties lang hebben geduurd en het grootste deel van de toenmalige bevolking werk hebben verschaft. Hebben de huidige kerkgangers nog de mogelijkheden, niet om zoiets prachtigs te bouwen, maar wel om het te onderhouden? Zulke kathedralen en grotere zijn overal te zien. En overal zijn ze leeg. Ja, toeristen en kunstliefhebbers komen hier nog, maar de gelovigen hebben Gods huis verlaten.

Dat komt niet alleen door de Kerk, ook door de wetenschap. De evolutietheorie heeft aan deze leegloop bijgedragen. Mensen menen dat de evolutie geen richting heeft, geen pijl, omdat het een 'blind' proces is. Daarom denken ze ook dat het leven zinloos is, geen doel heeft en God niet bestaat. Echter, de evolutie werkt niet als blind toeval, maar als de gerichte filtering van ongerichte variaties, als Darwins cijferslot dat klikt (Frans W. Saris, Prometheus 2018).

Is de God van Spinoza, is Deus sive Natura, niet bij uitstek de God voor de 21e-eeuwse mens? Als we de natuur God noemen dan geloven we niet langer in een persoonlijke God die ons leven bestuurt.

Lost dat ook niet het probleem op van Gods verantwoordelijkheid voor al het kwaad in de wereld? Het probleem dat Karel van het Reve ‘de ongelooflijke slechtheid van het opperwezen’ noemde.

Is de God van Spinoza niet het antwoord op de vraag van atheïsten, van Herman Philipse tot Richard Dawkins? Zij die zich afvragen in welke God geloven degenen die in God geloven én in de evolutie theorie.

Als we de natuur God noemen, drukt dat dan niet het allesomvattende mysterie van de natuur uit? Het idee dat wij, ook wij fysici, de natuur waarvan wij deel uitmaken, nooit helemaal zullen kunnen begrijpen, omdat we er middenin staan en ons mensen de ‘God’s eye view’ niet gegeven is.

Is Deus sive natura niet dé manier om het wonderbaarlijke te verwoorden? Het sacrale, het respect en de eerbied voor moeder natuur die bij de 21e-eeuwse mens, de homo economicus, zo node wordt gemist.

Is de Sagrada Familia, Gaudi’s meesterwerk in steen waaraan al meer dan honderdtwintig jaar wordt gewerkt, dan hét monument van het sublieme? Alles is er even mooi als mystiek: de zandstenen planten en bomen, heiligenbeelden, gevels en zuilen. De felgekleurde ramen en de ronde mistige opening bovenin het dak, zij dragen het licht van de zon naar binnen. Architectuur als evenbeeld van de natuur, het menselijk leven, het geloof en de mathematiek. Hier vieren we de eenheid van de menselijke familie. Hier kom je niet alleen tot rust, hier word je verlicht, in vervoering gebracht van het sacrale. Geeft daarom de Sagrada Familia zoveel mensen dagelijks hoop?

Frans W. Saris