Consilience

Darwin’s Bridge, Uniting the Humanities & Sciences

ed. Joseph Carroll, Dan P. Adams, Edward O. Wilson (Oxford, 2016)

Consilience,the unity of knowledge, Edward O. Wilson (Vintage, 1998)

Vuur en Beschaving, J. Goudsblom (Van Oorschot, 2015)

‘The meaning of humanity is too important a subject to leave to the humanities.’

Deze openingszin van Edward O. Wilson in Darwin’s Bridge klinkt niet erg bemoedigend. Wat is er terechtgekomen van Wilsons wensdroom over Consilience, the unity of knowledge uit 1998? Kunnen we na twintig jaar zeggen dat het Wilson is gelukt C.P. Snows Twee Culturen samen te smeden tot Een Cultuur? Dat is de vraag die achttien natuur- en geesteswetenschappers, vrienden en collegae van Wilson, zich stellen in de bundel essays Darwin’s Bridge, Uniting the Humanities & Sciences.

In zijn Vuur en Beschaving schrijft Joop Goudsblom dat de film La Guerre du Feu (Jean-Jacques Annaud, 1981) hem op het idee bracht voor zijn boek. Een groep oermensen ligt te slapen rondom het kampvuur terwijl er een op wacht staat. Als roofdieren naderen houdt hij die op afstand door te dreigen met een vlammend stuk hout in zijn hand. Door dit beeld kreeg Goudsblom het idee dat het vuurbeheersing is waardoor mensen zich onderscheiden van andere dieren. Dit is een mooi voorbeeld van Consilience.

‘Consilience’, is een term die de Britse filosoof William Whewell introduceerde toen hij in 1840 schreef: ‘The Consilience of Induction takes place when an Induction, obtained from one class of facts, coincides with an Induction, obtained from another different class. This Consilience is a test of the truth of the Theory in which it occurs.’ Wanneer verschillende stukjes uit een wetenschappelijke puzzel plotseling op hun plaats vallen dan spreekt Whewell van ‘Consilience’.

Dat soms verschillende ideeën plotseling samenkomen en een eenheid vormen die tot dan toe over het hoofd werd gezien, is een ervaring die we niet alleen kennen in de sociologie maar die alle wetenschappen met elkaar delen. Bovendien liggen de meest interessante wetenschappelijke vragen tegenwoordig op de grenzen van meer dan een vakgebied zodat multidisciplinaire samenwerking geboden is.

Ongetwijfeld zal Edward O. Wilson, een van de weinige wetenschappers die zich als schrijver mag verheugen in een groot publiek, met de term ‘Consilience’ de nieuwsgierigheid hebben opgewekt van zijn vaste lezerskring, en met de belofte in de ondertitel, eenheid der wetenschappen, heeft zijn boek verwachtingen gewekt in een nog breder gezelschap en werd het een best-seller. Had hij zich maar gehouden aan Whewells definitie van ‘Consilience’, echter, na een introductie van Whewell trok Wilson zich weinig aan van de Britse filosoof, noch van de waarde van dat creatieve moment waarop de ideeën uit verschillende disciplines plotseling als puzzelstukjes in elkaar passen en een inzicht geven dat door zijn ‘Eureka’- ervaring reeds overtuigt.

Wilson zoekt de eenheid van de wetenschappen in Reductionisme en in Synthese. Hij prijst het reductionisme aan van de natuurkunde alsof dat de enige ware wijze is van wetenschap bedrijven. Nu zijn er nog steeds enkele onverbeterlijke natuurkundigen die werkelijk geloven dat de hele psychologie te reduceren is tot biologie, biologie eenvoudig te reduceren is tot biochemie en chemie eigenlijk niets anders is dan natuurkunde, zodat de fysica overblijft als de basis van alle wetenschap. Dit streng reductionisme te vernemen uit de pen van een socio-bioloog en hem te zien betogen dat eenheid in de wetenschap te bereiken is als alle wetenschappers zich zouden bekeren tot het naïeve reductionisme van sommige natuurkundigen, maakte het eerste deel van Wilsons ‘Consilience’ ongeloofwaardig. Alles is natuurkunde, maar natuurkunde is niet alles.

Naast het reductionisme wijst Wilson op Darwins evolutietheorie als mogelijkheid van synthese tussen de wetenschappen. Uit dode materie ontstond leven met alle biodiversiteit: micro-organismen, planten, dieren en mensen. In de boom van het leven is recent een nieuwe loot geënt. Mensen met hun cultuur bepalen in hoge mate hun eigen evolutie. Culturele evolutie verloopt veel sneller dan genetische, met als gevolg dat mensen in korte tijd het leven op aarde zijn gaan overheersen. Het is onze ‘bio-culturele’ evolutie, deze continuïteit van biologische naar culturele evolutie, die volgens Wilson om Consilience vraagt, een brug tussen natuur- en cultuurwetenschappen.

Ook dit argument valt volgens Joseph Carroll, in Darwin’s Bridge, niet goed bij geesteswetenschappers. De meesten beschouwen cultuur als een basisgegeven, net als leven voor biologen. Waarom zou dat leiden tot synthese met natuurwetenschappen? Bovendien kunnen de meeste geesteswetenschappers zich niet voorstellen dat materie en geest één zijn. Zij geloven in het dualisme van Descartes: materie én geest.

‘Consilience is slechts een pontonbrug geworden’ - schrijft Brian Boyd - ‘aangelegd door natuurwetenschappers over het water van de wetenschap naar de oevers van de geesteswetenschappen’. Zelf stapte deze literatuurwetenschapper in 2009 wel op Darwins brug met zijn baanbrekende boek On the Origin of Stories, evolution, cognition and fiction. Waarin hij een Darwinistische benadering presenteert tot literatuur en cultuur in het algemeen. ‘Stories are the genes of our cultural non-biological evolution.’ Boyd toont aan dat Darwins formule: variatie x selectie = adaptatie, ook geldt voor literatuur, kunst, techniek en cultuur in het algemeen.

Het belang van een ‘bio-culturele analyse’ van kunst, wetenschap en technologie is dat in de duizelingwekkende ontwikkeling van onze cultuur de vraag naar adaptatie, naar de overlevingswaarde, centraal komt te staan (J. Neubauer en F. W. Saris, Academische Boekengids 94 (2012)). Dan is het toch gewenst dat meer geesteswetenschappers op de pontonbrug stappen en samen met Carroll, Boyd en andere auteurs van Darwins Bridge bio-culturele analyse omarmen.

Noodzakelijke voorwaarde is een juist begrip van Darwins formule. Lezing van Yuval Noah Harari’s wereldwijde bestsellers toont aan dat deze historicus de evolutietheorie niet begrijpt. Harari schrijft in Sapiens, A brief History of Humankind, wat veel mensen hem nazeggen: ‘Mensen zijn de uitkomst van blinde evolutionaire processen die opereren zonder doel of reden.’ Zo komt Harari ook tot zijn deprimerende conclusie: ‘Bestaat er iets gevaarlijkers dan ontevreden, onverantwoordelijke goden die niet weten wat ze willen?’ Maar Harari’s wereldbeeld berust op een hardnekkig misverstand en niet alleen onder geesteswetenschappers.

Natuurlijke selectie, Darwins ontdekking, is geen kwestie van blind toeval maar de gerichte filtering van ongerichte variaties. Dat dit evolutionair gezien werkt, en wel binnen een afzienbare tijd, komt doordat de adaptaties stap voor stap gaan en cumulatief zijn. Evolutie is net een 'wapenwedloop': als de haas een beetje sneller rent, moet de vos nog sneller worden om zijn prooi te bemachtigen en niet om te komen van de honger; maar dan overleven die hazen weer die sneller zijn dan de vos, zodat ook de vos weer sneller moet worden, etc.

Homo Sapiens is niet sneller noch sterker dan de meeste dieren, maar hij is rechtop gaan lopen en kreeg zo zijn handen vrij voor wapens en andere gereedschappen. Door onze technologie en sociologie, door onze cultuur, werden wij heer en meester over de natuur. Ons hele repertoire van vuurbeheersing en andere hulpmiddelen, gadgets en gebruiken hebben onze hersenen doen groeien tot een veel grotere flexibiliteit dan die van andere dieren. Met vuur hebben we onszelf geleerd te verwarmen, te beschermen, te verlichten, te koken, kampvuren te maken voor feesten en ceremonies, rooksignalen te geven en schepen de haven te wijzen. Uit al deze mogelijkheden hebben wij leren kiezen, en we hebben steeds weer nieuwe mogelijkheden bedacht. In onze bio-culturele evolutie is onze herseninhoud gegroeid samen met onze vuurbeheersing (Goudsblom).

Terwijl bij andere dieren hun middelen van bestaan vast liggen in hun genen, hebben wij mensen onze hulpmiddelen ge-externaliseerd en onder curatele gesteld van onze vrije wil. Ons “Out-of-the-box-thinking", schrijft de evolutiebioloog Michael R. Rose in Darwin’s Bridge, is een heuse adaptatie die in de loop van de tijd is geëvolueerd tot onze vrije wil.

‘Bio-Culturele Analyse’ hoe doe je dat? Het antwoord komt van de Nederlandse gedragsbioloog Niko Tinbergen, die in 1963 een beroemd artikel publiceerde: ‘On Aims and Methods of Ethology’ (Zeitschrift für Tierpsychologie 20 p. 410 - 433). Daarin betoogt Tinbergen dat ethologen, gedragswetenschappers, door observeren en beschrijven, vier fundamentele vragen dienen te beantwoorden. De eerste vraag luidt: wat is de directe aanleiding tot een bepaald gedrag? Tinbergens tweede vraag luidt: hoe komt het gedrag tot stand? Is het aangeboren of is het aangeleerd? De derde vraag is: hoe is in de loop van de tijd het gedrag geëvolueerd? Wat is de ontwikkeling ervan? En de vierde vraag: wat is de functie, de overlevingswaarde van dat gedrag?

Tinbergen liet er geen twijfel over bestaan welke van zijn vier vragen voor hem de belangrijkste was. Dat was de vraag naar de ‘survival value’, de bijdrage aan het overleven van het individu, de familie, de soort, de samenleving en het leven op aarde. Aan deze vraag besteedde hij in zijn betoog verreweg de meeste aandacht. Met het beantwoorden van deze vraag verdiende Niko Tinbergen de Nobelprijs.

De auteurs van Darwin’s Bridge verklaren de vier vragen van Tinbergen ook van toepassing op het gedrag van mensen en de analyse van literatuur, kunst en cultuur in het algemeen. Zij komen met drie algemene hypothesen die elkaar overlappen en complementair zijn ten aanzien van de adaptieve functies van de kunsten, speciaal de narratieve: ten eerste het bouwen van scenario’s, ten tweede het internaliseren van sociale normen en ten derde het helpen creëren van een wereldbeeld.

Wilson, McAdams, Clasen en Boyd postuleren dat fictieve scenario’s lezers in staat stellen zich in te leven in alternatieve mogelijkheden tot overleven. McAdams en Carroll postuleren dat verhalen, autobiografisch of fictief, mensen helpen normen en waarden van hun eigen cultuur te internaliseren. In romans kunnen lezers virtuele ervaringen toetsen aan hun eigen ethiek en moraal. Dissanayake suggereert dat alle kunsten geïncorporeerd zijn in rituelen en ceremonies waardoor sociale groepen zich identificeren en individuen opnemen in de groep. Wilson, Carroll, Rose en Boyd zijn het erover eens dat de kunsten ons helpen een wereldbeeld te vormen van verleden, heden en toekomst. Zij geven ons de ongekende flexibiliteit in cognitie en gedrag, waarmee wij ons onderscheiden van andere dieren.

‘Humans build images of the world and regulate their behavior in accordance with those images. One is a member of a tribe, a nation, an ethnic group, a political party, or a religious faith. Those groups are represented iconically and symbolically by decorative styles, personal ornamentation, and graphic designs - the cross, the hammer and sickle, the swastika, the national flag. Much earnest social idealism tries to think its way past these forms of group identity, but they are integral parts of our peculiarly human adaptive repertory. If we ever manage to get past these particular forms of imagination, it will be only because we have succeeded in imagining that our individuality is intertwined with some still larger group - with humanity as a whole, or with the ecology of Earth as a whole.’

Het wordt tijd dat geesteswetenschappers over Darwins brug komen. Onze bio-culturele evolutie heeft ons in de kruin van de boom van het leven geplaatst en met een vrije wil. Welke keuze onze vrije wil maakt, dat moet iedereen zelf weten. Maar we zijn wel verantwoordelijk en we kennen de maatschappelijke problemen waarvoor we thans staan: energie en klimaat, biodiversiteit en voeding, vrede en veiligheid. Consilience tussen natuur- en cultuurwetenschappen is onmisbaar voor de bio-culturele analyse van ons verleden, heden en toekomst.

Survival of Humans is too important a subject to leave to the Sciences.

Frans W. Saris

14 december 2017