In memoriam, Frans Saris, 5 juli 2025.
Van Laurent J.G. van der Maesen, Watergraafsmeer, 10 juli 2025.
Wij stonden beiden – als twee tieners – op het schouwtoneel van het Sint Ignatius College in het Middeleeuwse stuk Karel ende Elegast. Hij in de hoofdrol, of ik, of allebei in bijrollen? Ik ben het vergeten. Maar Frans en ik zijn elkaar nadien niet meer uit het oog verloren en al spoedig ook niet met onze levensgezellinnen. Wat ons tweeën betreft, gaat het over 70 jaren lang. Het theaterstuk ging over trouw, streven naar het goede, moed en Godsvertrouwen. Het laatste heeft bij ons beiden een Spinozistische betekenis gekregen. Het gezamenlijke lag ook in de reden, omdat wij deel gingen uitmaken van dezelfde studentenvereniging op Thomistische grondslag (vaarwel Jezuïeten ??) en dat in zijn dispuut Argo mijn latere schoonbroers (uit de familie Obbema) en vele van mijn bekenden uit het Ignatius College verkeerden. Wij allebei raakten ook betrokken bij het studenten theater en dat we nadien, los van elkaar, zijn onze gezinnen gesticht in de Watergraafsmeer. Een door de Amsterdamse regenten geannexeerd juweel van stedelijkheid. Er waren ook verschillen. Hij was een hockeyer en ik een roeier (beide activiteiten onder de zegen van Ignatius), hij was niet vertrouwd met de onderwerpen van mijn studie en ik in het geheel niet met die van zijn studie en qua karakter liepen we uiteen. Maar het vele uit het dagelijks leven bleef onze vriendschap voeden. Als een slag bij heldere hemel bleek hij plotseling overleden. Vorige week is hij aan het graf van Pien op de Nieuwe Ooster toegevoegd. Gelegen op een steenworp afstand van het huis waar zijn gezin is opgegroeid en vlakbij de “Lusthof van de een en twintigste eeuw”, namelijk Frankendaal. Een gebied waar Nescio vele voetsporen heeft achtergelaten. Frans en Pien, Marijke en ik met vier andere vrienden uit de Watergraafsmeer hebben ons tien jaar lang ingezet, om de allure van het laatste restant van een roemruchtig verleden van de Watergraafsmeer met zijn bijna vijftig landgoederen uit de 18e eeuw – waarmee toentertijd bij voorbaat de inpoldering gefinancierd kon worden – te beschermen en verder te ontwikkelen. Pien wist studenten van vier scholen voor tuinarchitectuur uit het binnen- en buitenland te interesseren om voorstellen voor de restauratie van Frankendaal te presenteren. Kortom, het bestuurlijke Amsterdam kwam in beweging maar de uitkomsten mochten niet genoemd worden als ‘Lusthof’. Frans wist met een elegante zwaai de kern van dit te restaureren gebied onder woorden te brengen: het blijft een ongekende combinatie van een Springertuin, herenhuistuin, een heemtuin, een kruidentuin, schooltuinen, volkstuinen , een scoutingtuin, een moestuin van De Kas, en groot recreatietuin waar je nu op prachtige dagen je ogen de kost kunt geven aan een kleurrijke multiculturaliteit. Dus toch de “Lusthof van de huidige eeuw”?
Wat wel in ons hoofd zat (de vele tuinen) maakte hij tot een begrip als leidraad voor tal van nieuwe initiatieven in dit restant uit een ver verleden, door Napoleontische wetten tot ondergang gedoemd. Dat wil zeggen dat hij beschikte over een scherpzinnigheid, die volgens kenners in zijn vakgebied Frans tot een zeer waardevolle Nederlander heeft gemaakt en zonder ook maar een moment naast zijn schoenen te gaan lopen. Uit zijn verhalen bleek, dat hij gretig leerde van zijn kinderen. Van zijn oudste zoon Daan waardoor hij inzichten verkreeg in medische innovaties, van zijn dochter Eef waardoor voor hem de rijke creativiteit van Vlaanderen tot de verbeelding is gaan spreken, van David die ‘als kind van zijn tijd’ met nieuwe (communicatieve) technieken een bestaan wist op te bouwen. Geleerd heeft hij en genoten van de volgende generatie; onze onophoudelijke gespreksstof.
Trouw? Als geen ander. Hij ontpopte zich tot een verbinder van zijn dispuutgenoten. Was trots op zijn vakgenoten. Publiceerde artikelen om als pacifist op welk gebied dan ook het kaf van het koren te scheiden. En moed? Zijn geliefde werd overvallen door dementie. Kon zij de complexiteit waarin wij allen leven wel beseffen, ze kon het steeds minder doorgronden. Hij wijdde zich aan een opgave die zijn kinderen en schoonkinderen nimmer zullen vergeten. Hij liet het nooit afweten. Kort na het moment dat de lijkbaar van Pien in de Nieuwer Ooster de bodem van het graf bereikte toonde hij op hartverscheurende wijze zijn verdriet. Maar de ‘goden’ waren hem welgezind. Hij ontmoette Ursula en kon met haar voor hem nieuwe wegen vanuit een cultureel perspectief betreden met het in standhouden of koesteren van de herinneringen aan Pien. Velen hebben van hun gezamenlijke korte tocht door het verdere leven kunnen genieten.
Ik wachtte gisteren de rouwauto’s bij de poort van de Nieuwer Ooster op. Ze zouden 15.15 uur arriveren. Om 15.00 uur was de poort geblokkeerd met bijna honderd motorrijtuigen, een ongelooflijk kabaal om de wereld duidelijk te maken dat ze daar stonden. Dat gaat dus fout, dacht ik. Maar nu was de duivel ons welgezind. De stoet vertrok en de laatste motor passeerde 10 seconden de zijstraat van waaruit de rouwauto’s aankwamen. Door de poort ging de prachtige grijze Mercedes, gevolgd door een lange zwarte Amerikaanse rouwauto en als slotakkoord een wit personenbusje uit Vlaanderen. Ik dacht, ach Frans dit had je moeten zien.
Na verloop van tijd stonden velen van ons dus opnieuw bij het graf van Pien; er was daarin een plek voor Frans vrijgemaakt. Er verscheen een subtiel verschil met de begrafenis van Pien. Een cellist had voorzichtig zo dicht mogelijk bij deze plek plaats genomen en begon te spelen. Met deze muziek ontstond een stilte, die volstroomde met herinneringen aan deze lieve, bekwame, en ondernemende man. Met die stilte ontstond een spelende aandacht voor de schoonheid van de tuinaanleg van Springer als troost om het graf heen. De zachte en soms aarzelende muziek verkreeg hierdoor extra diepgang. Ik heb zelden zo iets aangrijpends meegemaakt. Zijn huidige gezellin schikte blaadjes van een hortensia die vlak daarna door aanwezigen als sneeuwvlokjes op de kist zouden dwarrelen, de stilte niet verstorend. Er was nu geen hartverscheurend tafereel. Een ontstane scheiding werd opgeheven. De plaats in dit graf leek als vanzelfsprekend. Het verdriet van zijn nieuwe geliefde was er daarom niet minder om.
Ik bleef zitten op een bankje vlak bij het graf. Ik wilde nog praten met Frans. Wat bedoel je nu met een “land zonder leger”. Ik werk sinds 2015 met academische collega’s uit Ukraine. Moet ik ze soms zeggen ……??? Iedereen was al weg en een aardige vrouw van de begrafenisonderneming nodigde me uit deze plek toch te verlaten. Ja terecht. Het graf was nog open en daardoor kwetsbaar en wie ben ik? Ik liep betraand weg en haalde onverwacht Ursula in. Ik liep op haar af en onze hoofden bogen naar elkaar. We bleven zo even staan. Ze fluisterde, dat ze enkele dagen geleden met Frans op deze plek had gelopen om naar de plaats te gaan, waar het as van haar eerste levensgezel was uitgestrooid. Op haar verzoek heeft Frans een plant die stond te verpieteren nog water gegeven. Een plant nu zo in de nabijheid van zijn laatste plek. Bij het fietsenrek op het kerkhof trof ik de musicus aan, met zijn cello op zijn rug. Ach, wat speelde u? Hij antwoordde, dat hij lang gezocht had en toen dit stuk vond – van Pablo Casals – het mooiste voor deze gelegenheid. Ik zei redelijk geëmotioneerd, u bent in tweeërlei opzicht een meester. Ten eerste in het zo prachtig en heel aarzelend te spelen, terwijl iedereen het kan horen dankzij de door u opgeroepen stilte. En dat u zo een treffende keuze heeft gemaakt voor deze te betreuren vader, broer, schoonvader en grootvader, bevriend met velen voor het leven.
Tja, Frans en ik hadden afgesproken het recente meesterwerk van Jonathan Israël over Baruch Spinoza samen door te nemen. Dit om zicht te krijgen over zijn denken, gericht op het grotendeels onbeschrijfelijke, niet bestierd door een imaginaire God, waarin de mens als aspect van de ‘Natura” wordt begrepen. Over een nieuw perspectief om tot een zodanig ethisch besef te komen om alles wat leeft in balans te krijgen of te wel beter tot het “goede’’ zal leiden. Ik was, zoals vele anderen, bij de begrafenis van een mens, die ook bij mijn nagenoeg gehele geschiedenis betrokken was. Dit raakt de kern van het ontstane verdriet.