Frans W. Saris – een gedreven leven
Ik heb al langer het ongemakkelijke vermoeden gehad dat er een dag zou komen, waarop ik een paar woorden zou schrijven voor en over Frans, wat hij voor ons betekende, wie hij was. Maar nu, zo plotseling en zo snel, dat niet. Toen zijn zoon Daan een week geleden belde en zei ‘Frans is vanochtend overleden’ schreeuwde alles in mijn innerlijk ‘NEE, niet Frans!’ Maar nu is het toch zo, en we hebben zelfs al afscheid van hem genomen. Onvoorstelbaar.
Ik ontmoette Frans in 1976. Ik was student technische natuurkunde aan de Technische Hogeschool Twente, op zoek naar een afstudeerproject buiten de TH. Ik had alle studiegidsen van Nederland in de bibliotheek doorgenomen, en daar kwam ik het FOM Instituut voor Atoom- en Molecuul Fysica – AMOLF- tegen. En dat ze daar werk deden met versnellers en ionenbundels. Dus de stoute schoenen aangetrokken en AMOLF directeur Jaap Kistemaker gebeld. Die zei ‘kom maar op bezoek’. Toen ik mij een paar weken later aan de Kruislaan meldde, werd ik door Jaap en Frans ontvangen en hadden we het over wat ik wilde. Frans gaf me een rondleiding, ik schudde even handen met Wim Turkenburg die net voor zijn promotie zat, en aan het eind van het bezoek vroeg Frans me wanneer ik kon beginnen. Dat was het begin van mijn wetenschappelijke loopbaan, en van mijn 49-jaren lange vriendschap met Frans Saris. Toen ik mij een aantal maanden later voor de eerste dag op AMOLF aanmeldde, was Wim gepromoveerd, zijn plek overgenomen door Friso van der Veen en Rob Smeenk. Met die grote, imponerende machine te leren omgaan zou zijn tijd vragen. Maar de interactie met Frans (die toen groepsleider was) en de andere groepsleden was vanaf het begin fantastisch. Domme vragen waren welkom, slimme vragen nog meer. Na een jaar studeerde ik in Twente af, Frans sprak een paar woorden bij de diploma uitreiking, en ik werd nu promovendus, met Frans als mijn promotor. In Twente had ik bij Prof. Hans Sparnaay van het Philips Natlab colleges Vaste Stof Fysica gevolgd, en Hans werd mijn co-promotor. Frans legde hiermee slim een lijntje met een van de topmensen bij Philips, en ik zou Philips gedurende de komende jaren met regelmaat bezoeken om verslag te doen van mijn onderzoek naar de struktuur van Silicium oppervlakken. (Silicium is het materiaal waarvan computerchips, mobiele telefoonchips, en zonnepanelen zijn gemaakt.) En Sparnaay kwam naar Amolf om een cursus in de thermodynamica van oppervlakken te geven.
Vier jaar promotie onderzoek vlogen voorbij, en na aanvankelijk de plank een paar keer flink misgeslagen te hebben kwamen er ook mooie resultaten. Als het werk slecht ging, dan was Frans geduldig en aanmoedigend, als het goed ging was hij laaiend enthousiast, maar ook streng: wees zeker van je zaak en doe die experimenten eerst nog maar een paar keer over voordat we ze aan de grote klok gaan hangen. Frans werd hoogleraar in Utrecht waar hij stof deed opwaaien met zijn oratie, waarin hij betoogde dat wetenschap geen onpersoonlijk bedrijf is, maar mensenwerk. Wetenschap wordt gemaakt, niet ontdekt en al wat menselijk is komt daarbij van pas. Dat was blijkbaar voor sommigen een nieuwe boodschap. Toen we de zaal uitliepen werd er links en rechts om ons heen ‘schande’ gemompeld en er volgde een tegenreactie. Maar Frans en Pien straalden. Hij publiceerde de oratie in de Gids, het begin van een activistisch schrijverschap dat een paar weken geleden nog een laatste artikel in de Nederlandse Boekengids opleverde. We vierden zijn 40ste verjaardag met een groot feest in de Jennerstraat, dat doorging tot diep in de nacht. In December 1982 stond ik, met Rob Smeenk en Evert van Loenen als paranymphen, tegenover Frans, Hans, Friso en nog een hele schare hoogleraren in de Senaatskamer in Utrecht om mijn proefschrift te verdedigen. Frans sleepte er voor mij een cum laude uit.
Omdat mijn echtgenote Henny nog een jaar nodig had om haar medische opleiding aan de UVA te voltooien, mocht ik een jaartje langer blijven Amolfen. Gedurende mijn promotie hadden Rob Smeenk en ik een nieuwe spectrometer ontwikkeld die via High Voltage Engineering in Amersfoort aan de markt gebracht zou worden. Die nieuwe spullen moesten getest worden, en dat was mijn taak. En met Leon Smit kliefden we silicium kristallen en brachten een einde aan een al tientallen jaren durende discussie over waar de atomen zitten in dat gekliefde oppervlak. Onderhand solliciteerde ik bij Shell en Philips in NL, en bij Exxon, Bell Labs en IBM in de VS. Shell wilde dat ik naar lekken ging zoeken in oliepijpleidingen. Ik wilde graag naar het buitenland, maar van Philips mocht dat niet. Exxon bood me een positie aan, maar hun hele research programma ging in rook op, voordat ik zelfs maar ja of nee kon zeggen. Dus was het Bell Labs of IBM. Frans had goede contacten met beide laboratoria, die hij al vaak en langer bezocht had. Ik had uit zijn verhalen wel begrepen dat wetenschap bij Bell Labs een soort ruige contactsport was, en bij mijn eigen reizen naar de VS (Frans gaf uitnodigingen voor conferenties meestal door aan zijn studenten) had ik ook wel wat van die vechtersbazenmentaliteit bespeurd. Met de oratie van Frans nog in mijn oren koos ik dus voor IBM. Kleiner, collegialer, vriendelijker, maar met een duidelijk doel: wetenschap voor waarde en toepassing. In de driehoek waardevrije, waardeloze, en waardevolle wetenschap was het duidelijk waar zij stonden. Bell Labs zou een paar jaar later ook ten onder gaan.
Toen ik bij IBM begon, kreeg ik geld om ook daar ionenverstrooiing op te zetten. Frans leende me voor een paar maanden een ervaren technicus (Jan Terbeek) om te helpen de hele zaak ook bij IBM op gang te krijgen. Wachtend op de komst van de apparatuur werkte ik met Joe Demuth en Bob Hamers aan Scanning Tunneling Microscopie experimenten aan silicium oppervlakken. Als eersten brachten we de atomen in het Si(100) oppervlak in kaart. Als eersten zagen we de energie – en atoom-opgeloste elektronenwolken boven het Si(111) oppervlak. Mijn collega Jim Chadi (met wie ik voor mijn promotie al had gepubliceerd) merkte op dat ‘fysici eerder vrij waren om te gissen en naar eigen idee theorieën te publiceren, zonder gehinderd te worden door lastige feiten. Daar is nu een einde aan gekomen’. Vrienden en ex-Amolfers Evert van Loenen en Joost Frenken kwamen, ongetwijfeld met aanmoediging van Frans, ook naar IBM om de STM kunst te leren. Evert begon een STM programma bij Philips, Joost bij Amolf en later bij de Universiteit Leiden waar nu nog steeds meethallen vol met STMs staan. Op de geboortedag van onze zoon David (ik moest ’s middags urgent het lab uit om Henny naar het ziekenhuis te brengen voor de bevalling) kwam de ionenverstrooiingsapparatuur bij IBM aan. Die apparatuur staat er nu nog steeds, ruim honderd publicaties, meer dan 15,000 citaties, 22 patenten en verscheidene wetenschapsprijzen (vaak met aanbevelingsbrieven van Frans) later. En diezelfde apparatuur is ook nog eens in 23 andere laboratoria over de hele wereld geïnstalleerd, met belangrijke bijdragen aan wetenschap en technologie. Dat is het soort impact waar Frans op mikte, en in 1986 kreeg hij er de Jacob Kistemaker Prijs voor.
Met Frans onderhield ik blijvend contact. In het begin via brieven, telefoontjes, telex berichten en reizen. Er was geen internet, geen email. Altijd nieuwsgierig, altijd op zoek naar een nieuw idee, en ook steeds vaker om nieuwe ideeën op mij af te ketsen. Hij hield mij op de hoogte van wat er in NL gebeurde, en vice versa. We wisselden boeken uit, en nieuwtjes over kinderen, gezin, vakanties, natuurkunde, filosofie, evolutie, God, genot, voorspoed en tegenslag. Een bijna 50-jaar durende conversatie die met de jaren alleen maar groeide. Hij probeerde me naar NL terug te lokken. Eerst met een aanbod als groepsleider bij Amolf. Mijn antwoord: ‘Frans, daar ben ik al geweest’ stelde hem teleur. Er kwam een hoogleraarschap beschikbaar in Groningen en hij vroeg me te solliciteren. Ik kreeg het aanbod, maar Groningen paste toen ook niet echt, het onderzoek teveel in het verleden verdwaald. Tenslotte, als decaan in Leiden, wist hij me in 2006 te strikken voor een deeltijd hoogleraarschap. Een briljant idee, omdat het me niet bond, maar wel de gelegenheid gaf om in Leiden een nieuw microscopieprogramma op te zetten dat nu tot de wereldtop behoort onder leiding van Sense Jan van der Molen. En ook kwamen we nu veel vaker naar NL, wat de banden met Frans nog nauwer aanhaalde. Een diep dieptepunt was het overlijden van Pien. Hij zag er totaal verscheurd uit, maar slaagde er toch in om naast het graf in diepgevoelde woorden afscheid van haar te nemen, na een prachtige en ontroerende plechtigheid waar haar vrienden en vriendinnen vertelden over hun tijd en leven met haar. Gelukkig heeft hij in Ursula een nieuwe levensgezel kunnen vinden, en het zal hem oneindig pijn doen om haar en zijn kinderen en kleinkinderen nu zo plotseling alleen te laten.
Twee jaar geleden vierden Henny en ik ons 45-jarige huwelijksjubileum. We hadden gedacht om voor ons 50ste een groot feest te geven, maar niet wetende of we dat wel zouden halen, besloten we dat 45 jaar ook al een feestwaardige gebeurtenis was. We waren voor een maand in Epidaurus, Griekenland, en in het midden van die maand kwamen familie en vrienden, 20 in getal, voor een week bij ons in een mooie villa logeren. Onder hen waren Ursula en Frans. Frans gaf een speech, recht uit het hart, en danste met Ursula in het maanlicht. Frans zei later ‘Ruud, dat was niet zomaar een feest voor jullie 45-jarige bruiloft, dat was een feest voor het leven zelf, zoals jullie dat met familie en vrienden delen.’ Het was een soort lovefest, en het was geweldig. Frans kwam er elke keer als ik hem zag weer op terug. En vorig jaar belde Frans de dag voor mijn 70ste verjaardag onverwachts aan bij onze voordeur in Ridgefield, CT. Hij zei dat hij ‘toch toevallig in de buurt’ was. De volgende dag ontvoerde hij me al vroeg in de ochtend, omdat hij beslist in een typisch Amerikaanse diner vol chroom en glas pannenkoeken moest eten, om daarna in het Dia Beacon museum naar de grote spin van Louise Bourgeois te gaan kijken. Toepasselijk, want Bourgeois beschreef haar spin als een moederspin, midden in haar web voor haar kinderen zorgend. Zoals ook Frans als een vaderspin midden in zijn web zat, zorgend voor en bezorgd om familie en vrienden. Toen we later in de dag weer thuis kwamen was onze tuin gedurende onze afwezigheid omgetoverd in een heus feestterrein met jazzband en al, en met familie en vrienden van over de hele wereld. Henny en Frans hadden deze kleine samenzwering zorgvuldig opgezet en het was onvergetelijk. Frans genoot ervan om oud-collega’s die hij al vele jaren niet had gezien weer te ontmoeten, en gaf met een glas champagne in de hand informele colleges over de toestand van de wereld.
Naast dit alles droeg Frans ook een last. Een zware last. Hij vertelde me erover toen we een keer in Leiden in restaurant Van der Werff een hamburger zaten te eten. Zijn vader was in de tweede wereldoorlog fout geweest. Lid van de NSB, leider van het nationaalsocialistische studentenfront. Frans’ broer Jeroen heeft er in recente jaren uitvoerig over geschreven in het kader van de Stichting Werkgroep Herkenning. ‘Toen ik geboren werd’ vertelde Frans me over zijn hamburger heen ‘schreef mijn vader dat hij erg blij en trots was met de geboorte van zijn zoon Frans, temeer daar deze de blauwe ogen van de Fűhrer had’. Na een korte stilte zei ik tegen hem, dat we de kinderen toch niet mogen laten boeten voor de zonden van de ouders. ‘Jawel, dat begrijp ik wel. Maar ik wil het toch goedmaken.’ was zijn antwoord. Het was zijn taak, zijn plicht, zijn morele plicht, om er alles aan te doen om deze wereld beter achter te laten dan hij haar gevonden had. Tegen dat licht kunnen we kijken naar zijn activisme, zijn werk aan hernieuwbare energie (in plaats van de Shell-olie van zijn vader), zijn verzet tegen atoomenergie en atoomwapens – van het ene komt het andere. Zijn diepe zorg voor zijn naasten, zijn gezin, zijn studenten en collega’s, ook al waren ze al lang weg, afgestudeerd en afgereisd. Maar nooit vergeten. Zijn radicale pacifisme en absolute afkeer van oorlog. Hij had die oorlog van twee kanten gezien – de zonde van zijn vader, en het drama van de dood van Pien’s vader in Indonesië, de gevangenschap van Pien en haar moeder in een Japans kamp, en het leed dat dat ook vele jaren later nog zou brengen. Oorlog lost nooit iets op, zei Frans. Dat de Europese landen nu meer gaan besteden aan wapens met geld dat van sociale zorg wordt gestolen, was in zijn ogen ronduit schandalig. Zie zijn laatste publikatie ‘Afschrikwekkende Vrede’ die hij op 24 Juni nog aan vrienden en bekenden rondstuurde. Of hij het naar eigen tevredenheid goed heeft gemaakt, weet ik niet. Ik denk dat het voor Frans altijd ‘a work in progress’ was, een taak die nooit klaar kon zijn, maar die hem altijd voortstuwde.
Frans was absoluut uniek. Ambitieus, altijd denkend over wie hij was en wat zijn plaats was of moest zijn, gelover in de God van Spinoza (Deus sive Natura), natuurwetenschapper, uitvinder en uitzoeker, pacifist, humanist, minnaar, vriend, collega, mentor, prediker, voorlezer, vader en grootvader, een groot hart, en een leven vol liefde, passie en overgave.
In Griekenland droeg ik bij ons grote feest van het leven zelf een zalmkleurig pak. En bij de uitvaart van Frans droegen Henny en ik dezelfde kledij als toen, want we wilden niet alleen bedroefd zijn en afscheid nemen, maar ook het leven zelf vieren, het ongelofelijke leven van deze onvergetelijke man, die voor ons alles betekend heeft.
Beste Frans, we hebben van je gehouden, en zullen dat ook altijd blijven doen. Ik zal proberen om je weer te vinden in jouw God, in die heilige natuur die ons altijd omgeeft. En ik zal proberen om de erfenis die jij ons nu nalaat waardig te zijn. En vergeef het me als ik af en toe nog eens om je raad en bijstand vraag.
Ook namens Henny,
Ruud