IM Joop Goudsblom (1932 - 2020)
‘We zullen het nooit helemaal weten, daar ben jij het toch wel mee eens.’ zei ik vol verwachting tegen Joop Goudsblom tijdens een van onze laatste gesprekken. ‘Dat hangt ervan af’, zei hij, ‘wat je met het bedoelt’. Wij ontmoetten elkaar elke laatste maandag van de maand in een Amsterdamse hooglerarendispuut waarvan ik sinds 1981 lid ben. Tijdens onze dispuutsavonden hadden Joop en ik intensieve discussies, die ik zoveel mogelijk heb voortgezet ook toen hij niet meer kon komen. Zo hadden wij de laatste maanden minidispuutsbijeenkomsten. Ik vond dat heerlijk, ook omdat ik Joop voor mij alleen had.
In ons dispuut trakteerde hij ons steeds op zijn geschriften in wording. Zo discussieerden wij over zijn meesterwerk, Vuur en Beschaving, in afleveringen voordat die eerst in De Gids en daarna in boekvorm verschenen. Vuurbeheersing is wat mensen onderscheidt van andere dieren. Dat is de eerste stelling van Goudsblom. De tweede stelling luidt: de mate van vuurbeheersing is bijna een kwantitatieve maat van de onderlinge afhankelijkheid van mensen en daarmee een maat van onze beschaving.
Goudsblom onderscheidt drie stadia (‘regimes’) van domesticatie van het vuur, in chronologische volgorde: 400.000 jaar geleden de overgang van passief naar actief vuurgebruik; 10.000 jaar geleden het ontstaan van landbouw door hakken en branden; rond 1800 de eeuw van de stoommachine en de lucifer.
In de nieuwe uitgebreide druk van zijn Vuur en beschaving (Van Oorschot, 2015) schrijft Goudsblom: “Het ziet er naar uit dat we onze afhankelijkheid van vuur en brandstof drastisch zullen moeten verminderen.” Dat kan ook want intussen is zonne-energie betaalbaar, nu is de grote uitdaging om duurzame energie overal en altijd beschikbaar te maken. Daarom zijn de stellingen van Goudsblom nog steeds van kracht. ‘Wat we nodig hebben, naast het world wide web’, schrijft hij, ‘dat is een Wereld Web van Energie (of Elektriciteit, het blijft WWE), dat zowel het noordelijke en het zuidelijke als het oosters en het westers halfrond met elkaar zou verbinden, om zo een netwerk te creëren waarin het altijd zomer is en de zon nooit ondergaat.’ Wat we dus nodig hebben, aldus Goudsblom, dat is ‘minder vuur meer beschaving’.
Natuurbeheersing, sociale beheersing en zelfbeheersing gaan samen met de ontwikkeling van vuurbeheersing. Voor mij is dit hét bewijs van vooruitgang in de wereld, maar van Goudsblom mag ik die conclusie niet trekken. Meer beschaving betekent ook meer nieuwe problemen: ‘mondiale ecologische, economische en geopolitieke zorgen, spanningen en conflicten’.
Joop Goudsblom hield van ‘een ingetogen polemiek tegen ware gelovigen van iedere overtuiging’ (Nihilisme en Cultuur, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1960). Ook van dit boek, zijn dissertatie, heb ik intens genoten, nooit heb ik een proefschrift zo geboeid en met zoveel instemming gelezen, zeker niet in mijn eigen vak de natuurkunde. Hoogtepunten waren de sfeer die Joop oproept bij de beschrijving van Nietzsche’s weg van voorvechter tot aanklager van de waarheid. ‘Onverzoenlijk staan de beide standpunten tegenover elkaar: aan de ene kant de noodzaak van een geloof, desnoods tegen alle verstandelijke overwegingen in; aan de andere kant de behoefte aan intellectuele integriteit tot elke prijs, desnoods met versmading van iedere zekerheid die het geloof zou kunnen bieden’.
Ik raakte in de ban en ging steeds meer uitzien naar zijn oplossing voor de nihilistische problematiek. Helaas kan ik daarin niet met hem meegaan. ‘Geciviliseerde mensen zoeken geestelijk houvast; het waarheidsgebod wijst hun de weg naar zulk houvast. Wat het alleen niet kan, is daar waar de primaire zekerheden bij voorbaat al ontbreken, in dit gemis volledig voorzien. Wie al zijn zekerheid van de waarheid verwacht, komt bedrogen uit: hij stuit op de nihilistische problematiek, het dode punt in het denken.’ Natuurlijk, het nihilisme bijt zich in z’n eigen staart, het rechtvaardigt niets, ook het waarheidsgebod niet. Maar waarom is dit een dood punt, waarom is er op de splitsing tussen nihilisme en waarheidsgebod geen derde weg verder?
Binnen de subcultuur van mijn vak wordt ons altijd voorgehouden dat wat de natuurkundige eigenlijk doet is het zoeken naar de objectieve werkelijkheid. Ons waarheidsgebod zou het vinden zijn van de bouwstenen en de wetten der natuur, de Theorie van Alles. Maar we hebben nu eenmaal niet ‘God’s eye view’: we kunnen wel beschrijven wat we zien en hoe het werkt, maar we kunnen onszelf niet op afstand plaatsen want we zitten midden in die natuur, we maken er zelf deel vanuit. We zullen het nooit helemaal weten. Daarmee zitten we echter geenszins op een dood punt. De pragmatische weg ligt wagenwijd voor ons open, kennis verzamelen in de eerste plaats om daarmee iets te doen: onze beschaving vooruit helpen?! Maar Joop kon of wilde niet geloven in vooruitgang.
In 2008 gaven Joop en Maria, ter ere van hun 50 jarig huwelijk, een grandioos feest met prachtige muziek en sprankelende speeches. Kort daarop overleed Maria, gelukkig heeft zij nog kunnen genieten van alle feestelijkheden en van onze grote waardering voor hen beiden. Recent sprak Joop weer over een grootse viering, al dan niet in zijn aanwezigheid. Door de Corona-crisis hebben we die nog tegoed.
Ik heb Joop, en Maria, herdacht door in de afgelopen dagen het eerste deel van zijn memoires (Geleerd, Van Oorschot 2016) weer helemaal te lezen. Ook deze werden eerst in ons dispuut uitgeprobeerd voordat ze in afleveringen verschenen in Tirade, waarvan Joop Goudsblom mede-oprichter was. Van het vervolg, Hooggeleerd, (maar Joop twijfelde nog over die titel) hebben wij alleen in ons dispuut kennis kunnen nemen. Daarom hoop ik van harte dat ook dit onvoltooide werk alsnog gaat verschijnen.
Verbazend is het te lezen dat Joop als schuchtere middelbare scholier toch regelmatig historische bijdragen leverde aan het weekblad De Krommenieër. Zo leerde hij zichzelf schrijven en won (samen met de latere Els Borst) een landelijke essaywedstrijd die hem een reis naar Engeland opleverde. Tot zijn eigen verbazing deed Joop met allemaal tienen als beste van het Zaans Lyceum eindexamen en ging met een studiebeurs naar de Liberal Arts School van Wesleyan University in Amerika. Voordat hij aan zijn studie aan de UvA begon, lifte Joop met twee koffers dwars door de VS helemaal naar de westkust en terug.
Als spoorstudent en praeses van de Zaanse Studenten Vereniging leidde Joop een ‘dubbelleven’. In Krommenie was hij een plaatsgenoot die zo weinig mogelijk opzien wilde baren. Aan de UvA behoorde hij tot de beruchte redactie van PC met o.a. Piet Borst, Hugo Brandt Corstius, Aad Nuis, Renate Rubinstein en Pieter Rommers, ‘een fier gezelschap dat zich bewust was van zijn intellectuele kaliber en dit niet onder stoelen of banken stak’.
In Geleerd vertelt Joop ook hoe hij geïnteresseerd was in Menno ter Braaks Verzameld Werk, een dure uitgave van zeven delen op dundrukpapier, en hij vroeg aan Geert van Oorschot of die misschien een beschadigd exemplaar voor hem had. Dat had Van Oorschot niet, maar hij vroeg hoeveel geld Joop bij zich had. Het bedrag bleek net genoeg om de eerste drie delen te kopen met dertig procent korting. Voor dat geld mocht Joop ze meenemen, onder de strikte voorwaarde dat hij het niemand, maar dan ook echt helemaal niemand zou vertellen -’zelfs je meisje niet’.
Toen Van Oorschot begon met Tirade werd Joop redactielid samen met o.a. Dick Hillenius, Jan Eijkelboom en Pierre Vinken. In het eerste nummer stond een lang essay van Joop Goudsblom over ‘Doodsdrift en Vooruitgang’. Op zoek naar een zinvol leven schreef Joop, voor zichzelf en zijn lezers, gelovigen en ongelovigen: ‘het leven het leven waard maken - in zes woorden klinkt het als een vrij eenvoudige opgave’. Dit was januari 1957, hij was pas 25 jaar en net begonnen aan zijn dissertatie, nu zestig jaar later is zijn ‘Doodsdrift en Vooruitgang’ te lezen als blauwdruk en bloemlezing van zijn bibliografie.
Koketteert hij niet met het nihilisme als hij schrijft: ‘Het is ook een tegenstrijdige ethiek, die als enige mogelijkheid om het leven het leven waard te maken, aanbeveelt de welbewuste uitroeiing van al wat het leven voor zichzelf verlangt’, het had als wrang motto kunnen dienen voor zijn Nihilisme en Cultuur. Gloort de civilisatietheorie van Norbert Elias niet door in: ‘zij sloten zich aaneen tot steeds grotere eenheden, waarbij ze een werkverdeling opstelden, opdat niet elke cel zich afzonderlijk tegen alle inkomende prikkels zou hebben teweer te stellen.’ Vuur en beschaving publiceerde Joop in 1992 en 2015 maar in Tirade van 1957 schreef hij al: ‘Wij allen weten, dat na de bedwinging van het vuur de ontwikkeling van de menselijke cultuur en de menselijke intelligentie, de zgn. vooruitgang is begonnen.’ Stof waar honger uit ontstond verscheen pas in 2001 maar in ‘Doodsdrift en Vooruitgang’ lezen we: ‘In de aanvankelijk onbezielde stof ontstond een spanning, en mèt die spanning de behoefte haar op te heffen: daarmee was de eerste drift geboren, de hunkering om naar het levenloze terug te keren.’
In Geleerd schrijft Joop Goudsblom over ‘Doodsdrift en Vooruitgang’: ‘Het was een serieus betoog, maar door een luchtige toon hield ik de mogelijkheid open om het te lezen als een breed uitgesponnen grap’. Zo hebben we hem leren kennen en bewonderen een leven lang: onzeker en toch inspirerend, waarheid zoekend en toch richtinggevend, kritisch en toch trouw, afstandelijk en toch amicaal. Zo leeft hij voort in ons allen.
Frans W. Saris